het voorzorgsprincipe betreft onbekende en onbewezen gevaren

Voorzorg gaat verder dan preventie alleen. Bij preventie is men op de hoogte van de mogelijke gevolgen van een bepaalde menselijke activiteit. Zo is, bijvoorbeeld, bekend welk verband er bestaat tussen de productie of toepassing van een bepaalde stof en een bepaald effect. Bij voorzorg gaat men een stap verder door eventueel al maatregelen uit te voeren zonder dat een verband is aangetoond, maar als mogelijk wordt verondersteld. Het voorzorgsprincipe (het-bij-twijfel-niet-doen-beginsel) is daarmee een methode voor het beheren van risico’s waarvan het bestaan en de omvang (nog) niet wetenschappelijk vast staat.

Het voorzorgsprincipe vereist niet dat bewezen moet worden dat er geen schadelijke effecten zijn. Het voorzorgsprincipe vereist wel dat gebruik wordt gemaakt van alle beschikbare kennis, dat onzekerheden worden geïdentificeerd en zoveel mogelijk in omvang worden teruggebracht, en dat rekening wordt gehouden met nog resterende onzekerheden. Onzekerheid over het gezondheidseffect hoeft dus geen reden te zijn om de productie en/of een bepaalde toepassing van een stof te stoppen.


Doordat mogelijke voorzorgsmaatregelen telkens dienen te worden getoetst aan het wetenschappelijke inzicht, is de toepassing van het voorzorgsprincipe een dynamisch proces. De centrale vraag bij het voorzorgsprincipe is wanneer, op welk tijdstip, verplichtingen ontstaan om tot beheer van potentiële risico’s over te gaan.

Vanaf dat tijdstip kan men, bij nalatigheid van deze maatregelen, aansprakelijk gesteld worden (de zgn. voorzorgsaansprakelijkheid). Hierover kan de rechter natuurlijk uitsluitend achteraf beslissen. Onduidelijk blijft wie wanneer vaststelt op welk moment in welke wetenschappelijke kring voldoende overeenstemming bereikt is over de risico’s van een stof.